Federatie Particulier Grondbezit

Tijdlijn

Tijdlijn

Tijdlijn

 

Vanaf 2750 voor Christus daalt het bosareaal omdat boeren bossen in brand gaan steken om ruimte te krijgen voor akkers. Ze gaan hout kappen voor huizen, stallen en leggen knuppelpaden aan door drassige gebieden. De bosafname komt in een versnelling na de komst van de Romeinen kort voor het begin van de jaartelling. Veel hout is nodig voor de bouw van forten langs de Limes (grens),  voor de eerste steden Forum Hadriani (Voorburg) en Noviomagus (Nijmegen) en dus voor hun pannen- en steenbakkerijen.

–––––

Vanaf 400 na Christus herstelt het bos zich als gevolg van ontvolking. Dit duurt tot 800, Karel de Grote en zijn Frankische rijk. In zijn wetgeving staat: wie een bijl kan hanteren, moet hem gebruiken. De ontbossing wordt versterkt door de opkomst van steden en scheepsbouw. Vanaf Karel de Grote begint een dalende trend in bosoppervlak tot 1800.

––––––

Landbouwpacht ontwikkelt zich rond 700. Dan is er al sprake van groot - zij het verspreid – particulier grondbezit en ontstaan de eerste landgoederen.

–––––

Voor de leerlooierijen oogsten boeren eikenschors uit het bos om er ‘eek’ uit te halen. Het bijproduct heet talhout, geschild hout, meestal verkocht per honderd stuks, voor het aanmaken van vuur.

–––––

De belangrijkste bronnen van inkomsten in de Middeleeuwen zijn wol, melk, vlees, bezems, bouwmaterialen, imkerij, jacht, bouwgrond, visserij, ontginning voor landbouw en brandstof uit onder andere turf.

–––––

Eind Middeleeuwen ontvluchten rijke burgers ’s zomers de steden en bouwen de eerste buitenplaatsen, zoals langs de Vecht, de Stichtse Lustwarande, de binnenduinrand van Wassenaar tot Bloemendaal, maar ook in Friesland, Salland, Veluwezoom en de Liemers.

–––––

In de 16e tot eind 18e eeuw groeit het economisch gebruik van de natuur. Mensen halen inkomsten en vermogen uit imkerij en imkerpacht (honing en was voor kaarsen), jacht (voor vlees, huiden en trofeeën), hout en plaggen (voor bouw en brandstof/houtskool voor verwarming, bakkerijen, smidsen), hout voor huishoudelijke en ambachtelijke voorwerpen, oogst van noten, bosvruchten, paddenstoelen, kruiden voor voedsel en geneesmiddelen, bosstrooisel, heideplaggen en schapenmest voor het vruchtbaar maken van akkers, wol, bezems van hout en heide, turf als brandstof, visserij, ontginning voor landbouw, bosbouw en bouwgrond, looistoffen uit boomschors (eek) met als bijproduct talhout, veevoer zoals eikels en beukennootjes, bosweide door runderen, schapen, varkens en paarden.

–––––

Eind 18e eeuw staan er nog bosrestanten op landgoederen, in lokale bosmarken zoals Speulderbos en Norgerholt, en onder landsheerlijke wetgeving zoals het Haagse Bos.

–––––

Voorspoed in de landbouw vanaf 1800 heeft tot gevolg dat adel die veel grond bezit, rijker én machtiger wordt. Aan het begin van de 19e eeuw is Nederland daardoor een aristocratische samenleving en verschuift de machtsbalans van west naar oost. Niet de rijke burgerij uit de kustprovincies maar de adel die vooral in de landgewesten woont, domineert rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht. Landgoederen vormen in de 19e eeuw bolwerken met grote invloed. Al een eeuw later verliest de adel vrijwel alle maatschappelijke invloed.

–––––

Wettelijke bescherming van bos in Frankrijk geldt vanaf 1805 ook voor het nog resterende bos in Nederland. De Franse bezetter brengt meer vernieuwingen, zoals opheffing van de publiekrechtelijke functie van de marken. De marken verzetten zich, maar de komst van kunstmest en de goedkope wolimport later in de 19e eeuw halen de bodem weg onder het gemeenschappelijk gebruik van woeste grond.

–––––

Het Rijk verkoopt in 1843 25.000 hectare heide op de Veluwe tegen 50-75 cent per hectare aan gemeenten onder voorwaarde van ontginning, door gemeenten zelf of door particulieren.

–––––

Twentse textielfabrikanten leggen rond 1850 landgoederen aan op de heide van de Sallandse Heuvelrug en in Twente. Particulieren leggen ook stuifzanden vast, zoals in het Dieverzand in Drenthe rond 1860.

–––––

Na 1865 zit er een korte dip in de groei van het bosareaal, omdat een deel van de aangeplante bossen kaprijp is en de particuliere eigenaren overschakelen op landbouwgrond. Die bossen hebben hun functie vervuld bij het vruchtbaar maken van de bodem. De wettelijke bescherming is niet zo streng als de huidige. Herplant wordt pas medio 20e eeuw verplicht.

–––––

De economische crisis in West-Europa van 1877 – 1896 leidt tot lage landbouwprijzen en stimuleert de particuliere aanleg van bos op landbouwgronden. In die periode groeit de export van mijnhout naar landen als België en Duitsland tot 200.000 m3 per jaar.

–––––

De Maatschappij van Nijverheid doet een dringende oproep aan de overheid in 1892. De grote export van mijnhout leidt tot grote kaalgeslagen terreinen. Twijfels groeien over het particulier bosbezit - eerst bij ondernemers en later bij het landsbestuur, dat zich sinds de Franse bezetting terugtrok uit bosbezit en -beheer. Nederland loopt achter op Duitsland, Frankrijk en Engeland, waar geldt: wie eiken heeft, kan marine bouwen. Die landen kenden daarom al langer beschermende boswetgeving.

–––––

Pas eind 19e eeuw ontstaat waardering voor andere dan productiewaarden van de natuur door het werk van mensen als Frederik van Eeden, Jac. P. Thijsse en Eli Heimans. Eenzelfde trend zien we al eerder in de Verenigde Staten, zoals blijkt uit de oprichting van het eerste nationale park, Yellowstone, in 1872.

–––––

In 1900 telt Nederland nog zesduizend particuliere buitenplaatsen zonder boeren, veelal met mooie tuinen of parken. Dat aantal daalt snel tot er in 2012 nog vijfhonderd over zijn, waarvan driehonderd particulier. Omdat het hier gaat om tuinen en parken wordt deze groep niet gerekend tot de landgoederen.

–––––

In de jaren 1954 en 1955 neemt strooiselroof grote vormen aan. De export stijgt naar 100 tot 500 ton per week, vooral voor Belgische kwekers. Voor de Belgische azaleateelt wordt op grote schaal mos gestoken uit Brabantse dennenbossen.

–––––

Vanaf 1966 betaalt het Rijk een vaste subsidie - 50 gulden - per hectare bos, na een pleidooi van J.W. Hudig, voorzitter Nederlandse Vereniging van Boseigenaren op de algemene ledenvergadering van 1963. Het bedrag per hectare wordt kleiner naarmate het bosbezit groter is. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet de eigenaar het bos openstellen voor publiek en het bos in stand houden.

–––––

In 1970 pleit de Koninklijke Nederlandse Bosbouw Vereniging voor uitbreiding met 470.000 hectare, zodat 25% van de cultuurgrond bos wordt. Daarmee zou de Nederlandse zelfvoorzieningsgraad van hout stijgen van 8% naar 40%, het toenmalige peil van de Europese Gemeenschap. Het Bosschap komt, met steun van de Nederlandse Vereniging van Papierfabrikanten, vier jaar later met een bescheidener doel, namelijk 270.000 hectare erbij. Het Rijk reageert in 1977 en besluit tot 50.000 hectare erbij tot 1990, waarvan 20.000 hectare door particulieren zonder kosten voor de overheid. Dat doel is in 2010 bereikt, maar zonder veel inbreng van particulieren. Nog bescheidener is het Actieplan Bos en Hout dat negentien organisaties uit hout- en natuursector presenteren tijdens de Klimaattop 2016. Met de handtekening van premier Mark Rutte pleiten zij voor 100.000 hectare extra bos.  Het plan krijgt een lauwe ontvangst.

–––––

In 1970 start rijkssteun voor (her)bebossing. Die subsidie versterkt de trend tot mozaïekbosbouw met kwetsbare eenvormige bossen en monoculturen. Dat blijkt tijdens de grote stormen in 1972, 1973 en 1976, waarna zesduizend hectare herplant moet worden. Nieuw is dat het Nederlandse bos in staat blijkt tot spontane bosvorming met Douglas, lariks en grove den. Deze ervaring draagt bij aan de omslag van productiegeoriënteerde, rationele beginselen naar het beheer van ecosystemen met natuurbescherming en landschapsbeleving als extra functies naast houtproductie.

–––––

Na jarenlange lobby gaan in 2009 de waterschapslasten van natuurterreinen omlaag van €24 naar €3 per hectare. Maar de Unie van Waterschappen wil die daling weer terugdraaien, zeker in gebieden met productie, bijvoorbeeld met grote grazers. De waterschappen beschouwen natuur waar gegraasd of gemaaid wordt als landbouw met het daarbij behorende waterschapstarief. Het geschil leidt tot enkele proefprocessen. De Raad van State oordeelt eind 2014 dat agrarische productie niets afdoet aan een natuurdoel. Nadat de Unie van Waterschappen de resterende proefprocessen intrekt, beleeft het Bosschap vlak voor de opheffing op 1 januari 2015, dat de waterschapsheffing op natuurgrond in stand blijft. In 2018 werkt de Unie van Waterschappen opnieuw aan een forse verhoging van de tarieven voor natuur.

–––––

De snelle daling van het aantal boeren biedt kansen voor landgoederen. Het aantal agrarische bedrijven neemt al jaren gestaag af. Het landbouwareaal neemt af met slechts 5%. Dit betekent dat veel boerderijen vrijkomen, wat landgoederen met stoppende boeren mogelijkheden biedt voor extra inkomsten uit verhuur en erfpacht aan niet-agrarische bewoners.

–––––

Het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer SNL hanteert vanaf 2012 een tarief van 75% in plaats van 84% als vergoeding van de nettokosten voor bosbeheer. Dat is een forse daling sinds 2009. Want onder het toenmalige Programma Beheer golden tarieven van €57 voor het basispakket en €78 per hectare voor het pakket bos met verhoogde natuurwaarde. Die tarieven dalen tot €9 respectievelijk €16 per hectare. De effecten van deze subsidiedaling dalen verspreid neer over de daarop volgende jaren vanwege veelvoorkomende zesjarige contracten.

–––––

Het Nederlandse bos legt 1,36 miljoen ton CO2 vast per jaar, evenveel als de uitstoot van 280.000 huishoudens. De houtvoorraad bedraagt 52 miljoen m3. De jaarlijkse bijgroei komt op 2,2 miljoen m3 per jaar of 8 m3 per hectare. Daarvan wordt jaarlijks 55% geoogst, te weten 1,2 miljoen m3. Nederlandse bossen tellen 20 boomsoorten, 400 soorten hogere planten en ruim honderd diersoorten. Aldus de Balans voor de Leefomgeving 2011 en Probos Kerngegevens Bos en Hout in Nederland december 2013.

–––––

In 2013 bereikt Nederland het huidige peil van 11% bos, oftewel bijna 376.000 hectare, waarvan 45% in particulier bezit.

In september 2013 sluiten Rijk en provincies het Natuurpact waarmee de overdracht is geregeld van het natuurbeheer van het Rijk naar de provincies. De partijen willen tot 2027 minimaal 80.000 hectare nieuwe natuur aanleggen, de biodiversiteit verbeteren en internationale natuurdoelen bereiken. De problemen met de stikstofemissie worden weggenomen. Met de plannen zijn 40.000 extra banen gemoeid. De gronden die het Rijk voor natuur heeft gekocht gaan naar de provincies. Er is in totaal tot en met 2017 €800 miljoen beschikbaar en daarna structureel €200 miljoen per jaar.

–––––

In de Rijksnatuurvisie van april 2014 onderstreept staatssecretaris Sharon Dijksma het beleid waarin de rol van de overheden verkleint en de rol van de samenleving vergroot. Zij wil een omslag:  van de natuur beschermen tegen de samenleving naar natuur beschermen door de samenleving. In die visie gaan burgers en bedrijven meer tijd en geld steken in beheer van bestaande natuur en aankoop van nieuw ingerichte natuur.

–––––

Sinds 2013 verliest Nederland jaarlijks meer bos dan dat er nieuw wordt geplant. Per jaar verdwijnt ruim 3000 hectare bos, dat deels wordt gecompenseerd door het elders planten van ruim 1600 hectare bos. In 2013 beschikte Nederland over bijna 376.000 hectare bos; in 2017 was dat nog ongeveer 346.000 hectare. Provincies en Rijk, maar ook Natuurmonumenten en andere landeigenaren, kappen bos om het areaal van heide en zandverstuivingen te vergroten. Daarmee geven zij invulling aan de beheerplannen voor Natura2000-gebieden. Het doel daarvan is het vergroten van de biodiversiteit, die al jaren daalt. Bij dergelijke maatregelen hoeft gekapt bos niet elders te worden gecompenseerd.