Federatie Particulier Grondbezit

Ondernemers halen meer rendement uit bosbezit

Ondernemers halen meer rendement uit bosbezit

Niet oppervlakte maar ondernemerschap bepaalt de opbrengst

Hoe groter het bosbedrijf hoe beter het rendement, concludeert het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) al jaren op basis van hun regelmatige onderzoek naar de particuliere bosbouw. Dat blijkt niet altijd te kloppen. Onderzoek wijst uit dat het financiële doel van een bosbedrijf meer invloed heeft op de resultaten. Anders gezegd: ondernemerschap blijkt bepalend voor de opbrengst. En dus kunnen kleine bosbedrijven ook rendement opleveren.

“Uit dit onderzoek blijkt dat het type bedrijf - hoe bedrijven met geld en winst omgaan - van groter belang is dan oppervlak. De verschillen binnen de typen bedrijven kunnen dus niet verklaard worden door oppervlakte”, concludeert de Wageningse onderzoekster Marjanke Hoogstra. Zij citeert uitspraken van het LEI in 2012: ‘Over het algemeen verbeteren de resultaten bij een toenemende bedrijfsomvang (hectare bos)’ en van Probos, ook in 2012: ‘Bosbedrijven groter dan 200 hectare zijn soms kostendekkend. Bij een bezit kleiner dan 50 hectare moet er altijd geld bij.’ Die conclusies blijken dus niet te kloppen.

Deze en andere opmerkelijke resultaten komen uit het onderzoek ‘Bedrijfsmatig werken in bos- en natuurbeheer’ van dr. ir. Marjanke A. Hoogstra-Klein, samen met collega’s van de leerstoelgroep Bos- en Natuurbeleid van de WUR.

Marjanke Hoogstra vroeg alle 2008 aangeslotenen van het toenmalige Bosschap, nu VBNE, deel te nemen aan een enquête. Dat zijn alle eigenaren van meer dan vijf hectare en een aantal vrijwillig bij het Bosschap aangesloten eigenaren van kleinere oppervlaktes. Zij kreeg 205 ingevulde formulieren terug. Tien procent is een lage respons, maar het absolute aantal deelnemers is groot genoeg om conclusies uit te trekken die representatief zijn voor alle bosbezitters, concludeert zij in het rapport. Van de 205 respondenten bezitten er 6 minder dan vijf hectare, en 13 meer dan duizend hectare. Van alle respondenten is 15% vrouw. De gemiddelde leeftijd ligt op 59 jaar, uiteenlopend van 27 tot 95, met een gemiddelde ervaring in bosbeheer van 24 jaar, variërend van 0 tot 80 jaar. Van de 205 respondenten heeft 65% geen opleiding in bos- en natuurbeheer en 59% geen opleiding in bedrijfsmanagement.

Het tweede resultaat van het Wageningse onderzoek bevestigt de eerste conclusie. Marjanke Hoogstra: “Van de 63% bedrijven met een financiële doelstelling lukt het 60% ook inderdaad om de financiële doelen te halen. Dat is wat anders dan uit de LEI-cijfers blijkt, waar bosbezit bijna altijd verliesgevend is, omdat cijfers over de hele sector verzameld worden, waarin dus ook bosbedrijven zitten zonder financieel doel, hobbyisten of bedrijven waar kostendekking voldoende is.”

Dit onderzoek toont aan dat bosbezit rendabel kan zijn. De omvang van het bos blijkt geen bepalende factor. Eigenaren van tien tot meer dan duizend hectare halen hun financiële doelen, mits ze maar expliciet naar rendement streven, dus zich als ondernemer gedragen. De jaarlijkse LEI-cijfers zijn ‘vervuild’ door eigenaren die met het bezit geen financieel doel nastreven.

Daarbij passen twee kanttekeningen. Sommige eigenaren met een financiële doelstelling lijden desondanks verlies. Daar is niet één oorzaak voor te vinden. Tweede kanttekening: Voor de samenleving vervullen hobby-eigenaren een belangrijke functie. Ze verdienen waardering omdat ze kennelijk andere inkomstenbronnen, vaak hun eigen inkomen, inzetten voor het beheer van hun bos. Dat wil overigens niet zeggen dat ze dus recht hebben op subsidie. Collega’s laten immers zien dat er rendement te halen valt uit bosbezit.

Met de innovatiekracht van de bos- en natuursector zit het ook wel goed. Dat blijkt uit het derde resultaat van dit onderzoek. Daarmee relativeert dit rapport de stelling van InnovatieNetwerk uit 2013 dat “de innovatieve kracht van de natuursector op dit moment nog niet voldoende ontwikkeld lijkt.” Marjanke Hoogstra schrijft in het Vakblad Natuur Bos Landschap van juni 2013: “Als we de 23% hobbybedrijven achterwege laten, heeft 34% geïnnoveerd en gaat 38% innoveren. Samen met de 12% die er over nadenkt, is dat 83% en blijft dus 17% van de beheerders over die niet met innovaties bezig is.” Dat kunnen de mensen zijn die met hun bestaande producten en diensten al voldoende rendement behalen. “Uit het onderzoek blijkt dus dat innovatie niets nieuws is in de bos- en natuursector”, concludeert Marjanke Hoogstra.

Het vierde onderzoeksresultaat bevestigt dat vernieuwende beeld op een andere manier. Het rapport vergelijkt de bossector van Nederland met die in andere West-Europese landen. “Daaruit blijkt dat veel van de producten die bos- en natuurbedrijven in Europa vermarkten, ook in Nederland al op de markt zijn of binnenkort komen. De weinige nieuwe producten uit het buitenland zijn deels niet van toepassing voor de Nederlandse situatie zoals verkoop van kurk, meibomen en meiberken. Andere nieuwe producten vragen om samenwerking van bos- en natuurbedrijven binnen en buiten de sector die in sommige landen verder gevorderd blijkt dan in Nederland.”

Om het innovatieve vermogen te vergroten, liggen er volgens het rapport diverse mogelijkheden. Hoogst op de lijst van obstakels scoren, met 39%, wetten en regels. Overheden zitten kennelijk nogal eens in de weg. Daarna volgen problemen met de financiering. Eigenaren worstelen met het afstemmen van innovaties op de doelen van het bedrijf. Tenslotte zien zij het vergroten van hun marktkennis als een manier om het innovatieve vermogen te versterken.

Publiek trekken

Opvallend veel bos- en natuurbezitters zoeken meer inkomsten door mensen te verleiden om hun terreinen te bezoeken. Meest genoemde nieuwe producten zijn recreatie en toerisme, mountainbikeroutes, wandelpaden en -routes, blotevoetenpaden, kunstroutes, evenementen, excursies en safari’s. Veel bedrijven brengen nieuwe houtproducten op de markt, vooral biomassa. Minder vaak genoemd zijn groen voor sierteelt, kerstbomen, vergoedingen voor wateropvang en meer biodiversiteit en diensten zoals beheerplannen voor andere beheerders.

Concluderend zegt Marjanke Hoogstra: “Voor mij is het belangrijkste uit het onderzoek dat we bij financiële resultaten van bos- en natuurbedrijven eerst duidelijk moeten hebben om wat voor bedrijf het gaat: wat is het financiële motief? Dat zit helaas niet in het onderzoek van het LEI, waardoor je moeilijker uit het LEI-onderzoek kunt concluderen hoe het met de sector gaat. Uit mijn onderzoek blijkt dat een groep bedrijven geen positieve resultaten haalt, omdat dit ook niet hoeft. Van de bedrijven die wel rendement willen, haalt een groot aantal dat, zowel kleinere als grotere. Ten slotte blijft een kleine groep over die het niet haalt, om wat voor redenen ook, zoals beperkingen door ligging, oppervlakte, regelgeving en kennis.”


Bronnen

Bedrijfsmatig werken in bos- en natuurbeheerAmbities in relatie tot resultaten, mevrouw dr. ir. Marjanke A. Hoogstra-Klein, april 2013, InnovatieNetwerk Rapportnummer 13.2.316, samen met de leerstoelgroep Bos- en Natuurbeleid van de WUR.

Bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse particuliere bosbouw over 2014, Huib Silvis en Martien Voskuilen, LEI/Wageningen Economic Research, juli 2016, wageningenUR.nl/lei, agrimatie.nl.