Uitspraak bodemprocedure jacht haas en konijn
DEN HAAG - De rechtbank in Den Haag heeft vandaag uitspraak gedaan in de bodemprocedure tegen de ministeriële regeling die de jacht op de haas in Groningen, Utrecht en Limburg en op het konijn in heel Nederland verbiedt. De Jagersvereniging, de NOJG en FPG zijn teleurgesteld over het vonnis. Met name het gebrek aan inhoudelijke behandeling van de argumenten en onderbouwingen die de verenigingen hebben aangedragen is opvallend.
Met deze uitspraak is het begrip een ‘gunstige staat van instandhouding’ en het aantal konijnen en hazen er daarbij in Nederland behoort rond te lopen, vrijwel volledig afhankelijk geworden van de zienswijze van de minister. De rechtbank toetst de besluitvorming van de minister nagenoeg niet en stelt de politieke visie van de minister op de staat van instandhouding voorop.
Voorzitter Henry Meijdam van FPG reageert: ‘Veel leden van FPG voelen zich nauw bij de jacht betrokken. Het recht om te mogen jagen is een belangrijk onderdeel is van het eigendomsrecht. Daarom hebben wij de procedure die de Jagersvereniging is gestart gesteund’.
Afhankelijk van politieke wind
De jacht lijkt hiermee niet langer een fundamenteel recht, maar eerder afhankelijk te zijn van de politieke wind die er op een bepaald moment waait. Enerzijds staat in het vonnis dat het goed is om beoordelingsprocedures en rekenmethoden ter discussie te stellen, anderzijds geeft de rechter met het vonnis de minister bijna volledige vrijheid van handelen, waardoor een serieuze toetsing van de gehanteerde procedures en methodes ontbreekt.
Regulering eigendomsrecht
De belangrijkste vordering van de Jagersverengingen en de FPG was het terugdraaien van het onrechtmatige besluit van de minister om de Regeling natuurbescherming (Rnb) te wijzigen, zodat de jacht op haas en konijn in heel het land weer mogelijk zou zijn in het jachtseizoen. De rechter bevestigde in haar vonnis dat de minister met haar besluit de Rnb te wijzigen inderdaad het eigendomsrecht reguleert. Deze regulering is volgens de rechter toegestaan, omdat daarvoor een wettelijke basis bestaat en omdat deze regulering proportioneel is (oftewel niet te ver gaat). De jagersverenigingen en de FPG blijven echter bij hun standpunt dat de wettelijke basis hiervoor ontbreekt, omdat de minister heeft besloten een strengere toetsing toe te passen voor de staat van instandhouding dan in de wet is opgenomen en omdat het niet nodig was op de jacht op deze wijze te verbieden.
‘Gunstig’ of ‘in het geding’
De minister heeft de algemeen voorkomende soorten haas en konijn langs de meetlat van de Europese habitatrichtlijn gelegd en getoetst of de soorten in een ‘gunstige staat van instandhouding’ verkeren, in plaats van dat hun ‘staat van instandhouding in het geding is’. Bovendien werd opnieuw als referentiejaar voor de populatiedaling het jaar 1950 genomen, waarvan onderzoek inmiddels uitvoerig heeft aangetoond dat de tellingen in dit jaar geen landelijke, maar regionale cijfers betrof.
Daarnaast staan op habitatrichtlijn-lijst alleen diersoorten die toen die richtlijn in werking trad (1994) bedreigd waren. De advocaten van de Jagersvereniging en de FPG hebben de rechter voorgelegd dat de toepassing van de habitatrichtlijnmethode voor de bepaling van de staat van instandhouding van algemeen voorkomende soorten, zoals de haas en het konijn onrechtmatig is. Ook in andere Europese landen is dit niet gebruikelijk.
Deze methode neemt als vertrekpunt dat de populatie van de dieren in de habitatrichtlijn-lijst even hoog moet zijn als in 1994. Er hoeven namelijk anno 2023 niet evenveel hazen en konijnen te zijn als in 1994. Immers in 1994 waren deze dieren niet bedreigd en zijn daarom niet opgenomen in de habitatrichtlijn-lijst. In het verlengde hiervan hebben de advocaten het verbod aan de Staat gevorderd om de habitatrichtlijnmethode in de toekomst toe te mogen passen voor de bepaling van de staat van instandhouding van de haas en het konijn. Dit zijn wezenlijke vorderingen die belangrijk zijn voor de vraag hoe wij in Nederland met wilde dieren willen omgaan en samenleven, maar ze zijn zonder afdoende inhoudelijke argumentatie door de rechter aan de kant geveegd.
Niet ontvankelijk
Daarnaast is het opvallend dat de verenigingen als belangenbehartigers van de jagers in Nederland niet ontvankelijk worden verklaard. De advocaten van de jagersverenigingen en de FPG zeggen hierover: “Verenigingen hebben een (grond)recht om besluiten die hun eigen belang raken aan de rechter voor te leggen. Dit miskent de niet-ontvankelijkverklaring van de verenigingen. Omdat we dit probleem al hadden voorzien hebben we hebben vanaf het begin twee WBE’s en drie individuele jagers mee laten doen als ‘eisers’. Feitelijk moest de rechtbank dus linksom of rechtsom een inhoudelijke uitspraak doen”.
De Jagersvereniging, de NOJG en de FPG zullen het vonnis van de rechtbank uitvoeriger bestuderen en in onderling overleg besluiten of het wenselijk is in hoger beroep te gaan. Dit moet binnen drie maanden worden ingediend.
De volledige uitspraak van de rechter vind je hier.